Een combinatie van 2 bestaande reumamedicijnen lijkt goed te werken als nieuwe behandeling voor mensen met het syndroom van Sjögren. Dit blijkt uit onderzoek van het UMC Utrecht. Het gaat om de medicijnen leflunomide en hydroxychloroquine. Bij deelnemers aan het onderzoek die deze combinatie van medicijnen kregen, verminderden de klachten met 40 procent.

Ongeveer een half procent van de Nederlanders heeft het syndroom van Sjögren. Bij deze vorm van ontstekingsreuma raken vooral traan- en speekselklieren ontstoken en beschadigd. Dit zorgt voor ernstig droge ogen, een droge mond en moeite met slikken. Mensen met sjögren kunnen ook klachten krijgen door ontstekingen van bijvoorbeeld de huid, de longen of de nieren.

Verschillende afweercellen
Er zijn maar weinig behandelingen voor het syndroom van Sjögren. Dit heeft er mee te maken dat verschillende typen afweercellen betrokken zijn bij de mechanismen die deze chronische aandoening veroorzaken. Eerder onderzoek was gericht op reumaremmers die slechts op één type afweercel zijn gericht, met over het algemeen teleurstellende resultaten.

Twee medicijnen
Onderzoeker Eefje van der Heijden van UMC Utrecht onderzocht of een combinatie van 2 bestaande reumamedicijnen, leflunomide en hydroxychloroquine, werkt bij mensen met het syndroom van Sjögren. De twee middelen samen richten zich op meerdere typen afweercellen. In haar promotieonderzoek werden mensen met sjögren behandeld met deze medicijnen. De combinatie was veilig voor patiënten en bleek te werken.

Klachten 40 procent verminderd
Uit het onderzoek komt namelijk dat na 24 weken de klachten van de patiënten met ongeveer 40 procent waren verminderd. Patiënten die meededen aan het onderzoek kregen geen ernstige bijwerkingen. Dr. Eefje van der Heijden wil de nieuwe behandeling graag onderzoeken op meer patiënten. ‘Wij hebben dit onderzocht bij een kleine groep van mensen met sjögren, ongeveer 30 patiënten. Maar de resultaten zijn zo goed dat de combinatie van medicijnen zeker bij grotere groepen patiënten uitgezocht moet worden’, concludeert zij in haar proefschrift.

Bron: UMC Utrecht